De onrust die mevrouw in haar benen heeft. De hele dag loopt ze rond, vanaf het moment dat ze uit bed geholpen wordt. En dat wordt steeds later, want hoe langer mevrouw slaapt, hoe meer rust ze heeft. En dat gunnen we haar zo.
Maar het lopen houdt aan. Kamer uit, rechtsaf, weer naar rechts, dan de trap af naar beneden, de hal door. Even kijken in de huiskamer, weer naar links en aan het eind weer de trap op. Daar is ook haar appartement weer.
Gedurende de dag gaat mevrouw steeds slechter en krommer lopen. Als we haar tegenkomen kunnen we haar blij maken met een opmerking over haar kleding, haar of sieraden, want ze is nog steeds een dame. En moeder, want naar de kinderen vraagt ze veel. Ze vertelt dat haar vader en moeder dood zijn. In de coronaperiode was ze bang dat ook de kinderen overleden waren, want die kwamen immers niet meer.
Maar haar dochter komt elke week naar de Herbergier, zeker twee keer. Mevrouw weet niet dat het haar dochter is, maar vindt het wel heel fijn dat ze er is. Dan worden haar nagels gedaan en wordt er een glaasje gedronken. Dan geniet ze. De liefde tussen moeder en kind zal er altijd zijn.
Ook als er gezongen wordt, is mevrouw blij. Zinnen komen er pratend niet meer uit, maar zingen kan ze nog. Ruim 60 jaar lang was ze lid van een koor, en de hoge D haalt ze nog steeds. Soms moet iemand anders van haar de mond dichthouden, die zingt dan vals, maar mevrouw geniet.
Als mevrouw moe is, mogen we haar naar bed helpen. Rustig aan en het liefst met een mooi lied erbij, dat geeft wat afleiding. Dan kan ik mijn ervaring van de Zondagsschool nog gebruiken. Ze zingt alles mee, maar haar lievelingslied is ‘De heilige stad’. Dat zingen we onderweg van de badkamer naar bed. En als ze in bed ligt kijkt ze me aan. Ik vraag haar of we nog een gebedje zullen opzeggen en ze antwoord, ‘graag.’
‘Ik ga slapen, ik ben moe,’ zing ik voor haar. En daarna ‘Hoger dan de blauwe luchten.’ Daarna is de dag voorbij.
‘Dank je wel, dat was fijn,’ zegt ze en haar ogen gaan dicht.
Ze krijgt een kus op het voorhoofd en een hand op het hoofd.
‘Slaap lekker,’ zeg ik. ‘Tot morgen.’
Auteur: Marjo Hamminga-Koops, medewerkster Herbergier Ede